Boter en karnemelk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Karnemelk is het restproduct bij het karnen van boter. Op de traditionele manier gaat dat zo. Volle melk is een emulsie van botervetbolletjes in de afgeroomde melk. Als de rauwe melk van de koe wordt koud gezet, gaan die botervetbolletjes bovendrijven. Na een tijdje vormen ze een dikke bovendrijvende laag (room). Die dikke laag wordt afgeschept en apart gehouden in een ton. Daarin gaat de room vanzelf verzuren. De zure room wordt daarna in een karnton gegoten. Daarin wordt de room krachtig opgeklopt om de botervetbolletjes te breken, zodat het vet eruit kan lopen. Dat vet klontert samen tot er boterkorrels ontstaan. Er ontstaat dan een scheiding tussen de boterkorrels en de vloeistof, de gekarnde melk. Die ‘karnemelk’ wordt afgetapt.
De bereiding van karnemelk kreeg de afgelopen decennia ook een aantal wijzigingen. Vroeger werd de room voor het karnen aangezuurd met een zuurferment. Het afgetapte vocht na het karnen was de karnemelk. Dat gebeurt nu nog zelden. Nu blijft er na het karnen magere melk over die dan verder wordt aangezuurd met melkzuurbacteriën. Die zetten de melksuiker om in melkzuur, waardoor er gezuurde melk ontstaat, de karnemelk. Karnemelk van rauwe melk heeft een fijne friszure smaak. Karnemelk van gepasteuriseerde melk is zoeter en smaakt meer naar melk.
Bewaren
Bewaar karnemelk, net zoals andere zuivelproducten, in de koelkast. Respecteer de uiterste verbruiksdatum op de verpakking. Zodra de verpakking geopend is, moet je de inhoud binnen 5 dagen opdrinken.