De duif komt zowel in het wild als tam voor. Wilde duiven zijn groter dan hun tamme soortgenoten en hebben taaier vlees, dat een krachtigere smaak afgeeft. In Frankrijk kweekte men voor het eerst duiven om culinaire redenen. De meest smaakvolle duiven komen nu nog steeds uit Frankrijk en meer bepaald uit de streek van Anjou. Daar worden ze volgens uiterst strenge, bij wet vastgelegde regels gevoederd en gekweekt, zodat ze aan de kwaliteitseisen voldoen die nodig zijn om de naam ‘Anjou’ te mogen dragen. De duiven worden er op artisanale manier gekweekt, waardoor er van ‘kweken’ nauwelijks sprake is. Alleen de duivenouders verzekeren het kweken en voeden van de jonge duiven, zonder tussenkomst van de kweker. De eerste dagen worden de duivenjongen gevoed met de voedzame kropmelk en rond de tiende dag geven de ouders geleidelijk aan stukjes graan en nadien hele graankorrels aan hun jong. Dit blijven ze doen tot de duif volwassen is. Dan pas komt de kweker tussen. Om te verzekeren dat de duif – eens bereid – een sappig en mals stuk gevogelte zal zijn, stikt hij de duif, zodat het bloed in de borst blijft zitten. Hierdoor is er een betere doorbloeding van het vlees, dat dan ook roder is. Dankzij deze natuurlijke kweekmethode, de uitzonderlijke regio, delicate productie en de kennis en zorg van de kweker, is deze jonge Anjouduif gevogelte van een uiterst hoogstaande kwaliteit met een uitmuntende smaak en hoge voedingswaarde.