De geschiedenis van het brood gaat samen met de ontwikkeling van de mens: de graansoorten, de maaltechnieken, de micro-organismen die het rijzen van het deeg in gang zetten, de ovens waarin gebakken wordt, de cultuur van de mensen die het brood bakken en hun eetgewoonten. Eerst bestond het dagelijks brood uit platte koeken op basis van water en bloem, gebakken op een steen. Dat soort brood kennen we nog altijd als Turks brood, pitta of het Indiase chapati. Dan werden de eigenschappen van zuurdesem ontdekt en werd brood gebakken dat kon rijzen. Het malen van de granen met een vijzel en een stamper maakte plaats voor het malen tussen twee platte stenen. Door de verbetering van de maaltechnieken kon een fijner meel worden geproduceerd en kwam er wit brood op de plank. Naargelang de rijkdom van de mensen werd het brood verrijkt met eieren, melk of boter, met noten of vruchten. In de middeleeuwen werden wit brood en bruin brood door een aparte bakkersgilde gebakken. Bij ons werd zowel tarwebrood als brood van rogge, gerst en haver gegeten.
Tijdens de industriële revolutie gingen minder mensen thuis brood bakken en steeg het aandeel van de bakkerijen. De ontwikkeling van chemische bakpoeders, zoals calciumcarbonaat, en de verdere industrialisering zorgde voor een verdere verbetering van de bakprocedés. De voorbije decennia zien we een heropleving van het broodverbruik, vooral door de uitbreiding van het broodassortiment bij de ambachtelijke bakker, de ontwikkeling van de broodbakmachine voor thuis en het uitgebreide assortiment voorgebakken brood- en banketproducten. In toenemende mate is er ook weer belangstelling voor brood zoals het ‘vroeger’ werd gebakken, met veel smaak en een vaste textuur. Dat is brood dat zonder chemische hulpmiddelen is samengesteld en de tijd krijgt om te rijzen en te bakken.
Weten:
Gebruiken: