Kabeljauw (Gadus morhua) is een stevige, witte vis waarmee je in de keuken alle kanten uit kunt. Je kan hem bakken, stomen, stoven, pocheren en zelfs grillen. Met wat vetstof en kruiden smaakt de vis op zijn best. Gedroogde kabeljauw of stokvis was vroeger een klassieker bij ons, maar is nu steeds minder geliefd. Eet de vis bij voorkeur in de winter, zodat hij weinig tot geen kuit bevat. De grootste natuurlijke habitat van de kabeljauw is het noordelijk halfrond. Voor Europa is het gebied vanaf Groenland over Spitsbergen tot aan de Golf van Biskaje erg belangrijk kabeljauwgebied.
Topfavorieten zijn de kabeljauw uit onze eigenste Noordzee, gevolgd door de Deense en de IJslandse. Ook de skrei is een heerlijke kabeljauwsoort. Hij is echter maar gedurende een korte periode per jaar te verkrijgen. Het is een jonge kabeljauw die in de paaitijd – eind februari – terugkeert naar zijn geboortewater in de Noorse Lofoteneilanden en daar gevangen wordt. Het beste stuk van deze jonge kabeljauw bevindt zich net achter de kop. Ook de wangetjes zijn een echte lekkernij.
Gemiddelde lengte: tussen 40 en 80 cm
Gemiddeld gewicht: 2 tot 4 kg
Seizoen: van juni tot oktober
Vlees: vast en mager
Culinair: op het vel gebakken, moten of plakken bakken of stoven met kruiden en groenten of pocheren in een bouillon