Hopscheut

Al in de Romeinse tijd werden hopscheuten verorberd, in de middeleeuwen stonden ze op het menu van de armen en op het einde van de 19de eeuw kon je in tal van Poperingse etablissementen genieten van Poperingse hopscheuten. Poperinge was, samen met Asse-Aalst, omwille van zijn bodemstructuur en klimaat decennialang de hopschuur van West-Europa. Onlangs werd dat Poperingse streekproduct zelfs officieel door Europa erkend. Hopscheuten worden dan ook alleen maar in België gegeten. Sterker nog, dankzij hun nootachtige smaak groeiden ze uit tot heuse delicatessen. De hopbellen, de vruchten van de hopplant, worden in september geoogst en gebruikt om bier smaak en aroma te geven en een graad van bitterheid. De hopplant groeit in lange stengels die via draden naar boven worden geleid. De plant kan zo'n 10 cm per dag groeien en tot zo'n 6 à 9 meter hoog worden. In maart komen de eerste hopscheuten boven de grond piepen en net daarvoor worden de scheuten die nog onder de grond zitten even bloot gezet en met een mesje afgesneden. De hopboer laat immers maar een drietal scheuten tot hopranken uitgroeien. Net omdat ze maar heel kort verkrijgbaar zijn, van maart tot april, en hun oogst zeer arbeidsintensief is, zijn ze zeldzaam en dus ook duur.

Hopscheuten lijken op sojascheuten. Hun smaak heeft iets weg van asperges, maar is kruidiger, soms met een zweempje bitterheid, en nootachtig. Hopscheuten moeten supervers zijn. Hun kleur is dan wit tot gelig en bij het buigen moeten ze meteen breken. Verse hopscheuten kun je rauw 2 dagen bewaren, gekookt 3 dagen.